Spreuken 131 Een wijze zoon luistert naar de vermaning van zijn vader,
maar een spotter luistert niet naar bestraffing.2 Van de vrucht van zijn mond zal iemand het goede eten,
maar het verlangen van de trouwelozen is geweld.3 Wie zijn mond behoedt, bewaart zijn ziel,
wie zijn lippen openspert, hem wacht de ondergang.4 Begerig is de ziel van de luiaard, maar tevergeefs,
de ziel van de vlijtigen wordt echter verzadigd.5 De rechtvaardige haat een leugenachtig woord,
maar de goddeloze brengt zichzelf in een kwade reuk en handelt schandelijk.6 Gerechtigheid behoedt wie oprecht van weg is,
maar goddeloosheid stort een zondaar in het verderf.7 Er zijn er die zich rijk voordoen, terwijl zij helemaal niets hebben,
en er zijn er die zichzelf arm houden, terwijl zij veel bezit hebben.8 Het losgeld voor iemands leven is zijn rijkdom,
maar een arme krijgt zelfs geen bedreiging te horen.9 Het licht van rechtvaardigen verblijdt,
maar de lamp van goddelozen wordt uitgedoofd.10 Overmoed geeft alleen maar ruzie,
maar bij wie zich raad laten geven, is wijsheid.11 Bezit aan vluchtigheid ontsproten, wordt minder,
maar wie met zijn hand bijeenbrengt, vermeerdert zijn bezit.12 Uitgestelde verwachting krenkt het hart,
maar een vervuld verlangen is een boom des levens.13 Wie het woord veracht, zal te gronde gericht worden,
maar wie het gebod vreest, hem zal dat vergolden worden.14 Het onderricht van de wijze is een bron van leven
om de strikken van de dood te ontwijken.15 Goed verstand geeft gunst,
maar de weg van de trouwelozen is onbegaanbaar.16 Al wie schrander is, handelt met kennis van zaken,
maar een dwaas verspreidt dwaasheid.17 Een goddeloze bode vervalt in het kwaad,
maar een betrouwbare gezant betekent genezing.18 Armoede en schande zijn er voor wie vermaning verwerpt,
maar wie bestraffing in acht neemt, zal geëerd worden.19 Een vervuld verlangen is aangenaam voor de ziel,
maar voor dwazen is het een gruwel zich van het kwade af te keren.20 Wie met wijzen omgaat, zal wijs worden,
maar wie omgaat met dwazen, zal het slecht vergaan.21 Het kwaad achtervolgt de zondaars,
maar de rechtvaardige zal men het goede vergelden.22 De goede mens doet zijn kleinkinderen erven,
maar het vermogen van de zondaar is weggelegd voor de rechtvaardige.23 Ongeploegd land van armen geeft veel voedsel,
maar er zijn er die worden weggevaagd door gebrek aan recht.24 Wie zijn stok spaart, haat zijn zoon,
maar wie hem liefheeft, streeft naar vermaning voor hem.25 De rechtvaardige eet tot hij verzadigd is,
maar de buik van de goddelozen zal gebrek lijden.
Spreuken 141 Wijze vrouwen bouwen hun huis op,
maar een die zeer dwaas is, breekt het met haar handen af. 2 Wie in zijn oprechtheid wandelt, vreest de HEERE,
maar wie van zijn wegen afwijkt, veracht Hem. 3 In de mond van een dwaas ligt een roede voor zijn hoogmoed,
maar de lippen van wijzen waken over hen. 4 Als er geen koeien zijn, blijft de kribbe schoon,
maar door de kracht van de os is er een grote opbrengst. 5 Een betrouwbare getuige liegt niet,
maar een valse getuige blaast leugens. 6 Een spotter zoekt wijsheid, en die is er niet,
maar voor een verstandige is kennis gemakkelijk te verwerven. 7 Ga een dwaze man uit de weg:
van zijn lippen zult u geen kennis opdoen. 8 De wijsheid van een schrandere is zijn eigen weg te begrijpen,
maar de dwaasheid van dwazen is bedrog. 9 De dwaas spot met een schuldoffer,
maar onder de oprechten heerst welwillendheid. 10 Het hart kent zijn eigen bitterheid,
en een vreemde kan zijn blijdschap niet delen. 11 Het huis van de goddelozen zal weggevaagd worden,
maar de tent van de oprechten zal in bloei staan. 12 Er is soms een weg die iemand recht schijnt,
maar het einde ervan zijn wegen van de dood. 13 Ook bij het lachen zal het hart pijn lijden:
het einde van zulke blijdschap is verdriet. 14 Wie afkerig is van hart, zal van zijn wegen verzadigd worden,
maar een goed iemand van zichzelf. 15 Een onverstandige gelooft elk woord,
maar een schrandere let op zijn schreden. 16 Een wijze vreest en keert zich af van het kwade,
maar een dwaas gaat zich te buiten en waant zich veilig. 17 Wie snel toornig wordt, begaat dwaasheid,
en een man vol listige plannen zal gehaat worden. 18 De onverstandigen erven dwaasheid,
maar de schranderen omringen zich met kennis. 19 De kwaaddoeners bukken voor goede mensen,
en de goddelozen bij de poorten van de rechtvaardige. 20 Een arme wordt zelfs door zijn vriend gehaat,
maar de vrienden van een rijke zijn talrijk. 21 Wie zijn naaste veracht, zondigt,
maar welzalig is hij die zich over ellendigen ontfermt. 22 Zij die kwaad smeden, dwalen die niet?
Goedertierenheid en trouw zijn er echter bij hen die het goede bewerken. 23 Bij alle zwoegen is er overschot,
praatjes leiden slechts tot gebrek. 24 De kroon van de wijzen is hun rijkdom,
de dwaasheid van de dwazen blijft dwaasheid. 25 Een betrouwbare getuige is een redder van levens,
maar wie leugens blaast, is een bedrieger.